woensdag 5 juni 2013

Vakantie in de jaren vijftig

Met het vakantieseizoen voor de deur, leek het mij een aardig idee om mijn blog van deze week te wijden aan de manier, waarop wij in de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig onze vakanties doorbrachten. Dus geen herinneringen aan Harderwijk ditmaal maar herinneringen aan elders.

We beschikten in die tijd slechts over beperkte middelen. Beperkt, zowel wat betreft het beschikbare budget als de wijze van vervoer en het aantal vakantiedagen van mijn vader.
Vliegreizen en cruises waren in die tijd vrijwel uitsluitend voorbehouden aan Amerikaanse toeristen en alleen welgestelde mensen hadden een eigen auto; in 1955 hadden slechts 32 van de 1.000 Nederlanders een auto (vgl. in 2013 zijn dat er 472).
De allereerste vliegvakantiereizen vanuit Nederland werden gemaakt vanaf 1958. Toen begon Martins Air Charter met een Douglas DC-3 "Dakota", waarin plaats was voor ongeveer 30 passagiers, met vakantievluchten van Schiphol naar Mallorca.
Maar het overgrote deel van de Nederlanders hield in de jaren vijftig nog vakantie in eigen land met gebruik van openbaar vervoer en/of fiets. En wij vormden daarop geen uitzondering.

Naar de familie


Met opa en oma voor de watertoren in Maarssen, ca 1948
Coll. P. Offerman
Mijn vader had meestal twee weken vakantie en in die tijd gingen we met het openbaar vervoer naar familie overal in het land om daar te logeren.
Dat waren in de eerste plaats mijn opa en oma in Maarssen.
En verder gingen we ook regelmatig naar ooms en tantes die woonden in Amsterdam, Santpoort, Gorssel, Aalten en Loosdrecht. We bleven meestal 2 of 3 nachten bij de familie slapen. Mijn oom Jelle Hekman in Santpoort (arts) en mijn oom Jan Kasten in Aalten (grossier in levensmiddelen) hadden een grote auto en dat hield in dat wij tijdens de logeerpartijtjes daar ook tochtjes met hun auto's maakten.
Een bezoek aan Santpoort was extra aantrekkelijk door het grote 18de eeuwse huis waar de familie woonde en de grote speelzolder met zelfs een schommel. Dat was bij slecht weer een enorme attractie. En bij goed weer was er de nabijheid van de Noordzee, het strand en de duinen. Ook de familie in Aalten had een groot huis maar daar was voor ons de snoepwarenafdeling in het pakhuis van mijn oom het meest aantrekkelijke aspect van het verblijf.
Mijn oom Henno en tante Broen in Amsterdam en mijn oom Ton en tante Mimi in Loosdrecht hadden kinderen van onze leeftijd en dat was daar natuurlijk een groot voordeel. Als we naar Amsterdam gingen stond er altijd wel een bezoek aan Artis en/of Schiphol op het programma. En mijn oom Hennie en tante Truus in Gorssel hadden een tuin met een heus doolhof...
Als we alleen maar een dagje op stap gingen brachten we vaak een bezoek aan onze oom Piet en tante Cathrien in Amersfoort, die ook al zo'n groot huis hadden met een geweldige zolder om te spelen. Of aan vrienden van mijn ouders in Zeist, de familie Overduin, die wij ook oom en tante noemden en waarvan we lange tijd dachten dat zij ook tot de familie behoorden.

Mijn broertje Paul en ik aan de hand van mijn moeder op de brug over de Vecht in Maarssen, ca 1952
Coll. P. Offerman

Dagtochtjes met de VAD

We maakten ook wel eens dagtochtjes met de Veluwse Autobus Dienst (VAD), die naast het regulier lijndienstvervoer, gedurende de zomermaanden ook toeristische reisjes aanbood.
Schilder's nieuws-en advertentieblad, 04-07-1958
Mijn allereerste reis naar het buitenland betrof zo'n dagtocht met de VAD. Dat gebeurde tijdens de zomervakantie van 1958.
We stapten heel vroeg, om een uur of half zeven, gewoon bij de halte van hotel Stadsdennen op. De bus bracht ons naar Königswinter, bij Bonn. Het passeren van de grens en de paspoortcontrole vormde natuurlijk een spannend hoogtepunt tijdens de reis.  Een tandradspoorlijntje bracht ons naar de top van de Drachenfels.
De Drachenfels maakte deel uit van het Zevengebergte en was een 320 meter hoge rotsformatie, die een enorm uitzicht bood op de Rijn en de wijde omgeving.
Voor het smalspoor tandradbaantje werden kleine stoomlocomotiefjes gebruikt. Het treintje moest over een afstand van slechts 1.500 meter een hoogteverschil overbruggen van 220 meter.
De Drachenfelsbahn vierde in 1958 haar 75-jarig bestaan. Ik vond vooral de tocht naar beneden nogal eng en vroeg aan mijn ouders of de remmen het niet konden begeven. Mijn vader antwoordde: "Maak je maar geen zorgen; het gaat al 75 jaar zonder ongelukken". Maar laten nu enkele weken later, op 14 september 1958, de remmen het inderdaad te begeven. Van de 160 inzittenden verloren er 18 het leven en raakten er 112 gewond...

Een pagina uit ons familiealbum met foto's van ons tripje naar de Drachenfels in 1958
Coll. P. Offerman

De Keulse Dom, 1958
Coll. P. Offerman

Op de terugreis deden we Keulen aan en daar was toen nog goed een deel van de enorme verwoesting te zien die de bombardementen in de tweede wereldoorlog hadden veroorzaakt.
En ook dat de Keulse dom er praktisch ongeschonden bij stond, te midden van de puinhopen.








Een ander dagtochtje dat ik me herinner ging, naar ik meen in 1957, naar Rotterdam met een bezoek aan de toen fonkelnieuwe Lijnbaan en een rondvaart door de havens. Tijdens die rondvaart voeren we onder meer dicht langs enkele schepen van de Holland-Amerika Lijn (HAL). Ik was diep onder de indruk van de "Nieuw Amsterdam", die daar lag afgemeerd. De dag werd afgesloten met een bezoek aan Blijdorp.

Olifanten in Blijdorp 1957
Men werd gewaarschuwd voor hoeden en tassen
Coll. P. Offerman
Mijn broertje en ik in Blijdorp, 1957
Coll. P. Offerman


Huizenruil

Van 1958 tot en met 1960 ruilden we tijdens de vakantie van mijn vader van huis. Dat deden we achtereenvolgens met de familie Geursen, oude buren van ons die inmiddels in Noordwijk woonden, met onze familie in Amsterdam en met de vrienden van mijn ouders uit Zeist. Zij gingen dan twee weken in ons huis en wij in dat van hen. Deze manier van relatief voordelig vakantie vieren is ook de afgelopen jaren weer populair geworden maar dan over het algemeen via het internet en met onbekenden in verre landen. Maar uit het feit dat wij het meer dan 50 jaar geleden ook al deden, blijkt dat er wat dat betreft niets nieuws onder de zon is.

Met mijn broertje op reis

Toen ik 8 of 9 jaar oud was, ging ik, samen met mijn 2 jaar jongere broer, voor het eerst, zonder begeleiding naar opa en oma in Maarssen. We werden dan door mijn moeder naar het station gebracht, voorzien van enig geld en allebei met een klein koffertje met kleding en onze tandenborstels. Mijn moeder kocht de treinkaartjes naar Utrecht en als de trein kwam vroeg ze aan de conducteur of deze een oogje in het zeil wilde houden. In Utrecht aangekomen liepen we dan naar de halte van de NBM (Nederlandse Buurtvervoer Maatschappij) bus naar Maarssen. En daar werden we dan opgewacht bij de halte aan de Rijksstraatweg.

Een jaar later gingen mijn broertje en ik uit logeren bij onze oom Hennie en tante Truus in Gorssel. Eerst met de bus naar Apeldoorn, daar overstappen op de bus naar Deventer en dan nogmaals overstappen op de bus naar Zutphen. Bij de halte Elfuursweg in Gorssel stonden mijn oom en tante ons dan op te wachten. In de jaren daarna herhaalden dit soort reisjes zich nog enkele malen.
Veel jonge kinderen deden dat in die jaren, getuige het feit dat de buschauffeurs waar wij onze doorgaande kaartjes kochten geen enkele vorm van verbazing of achterdocht vertoonden. De tijden zijn wat dat betreft wel erg veranderd.

We klommen in bomen en vielen daar soms uit, we reden op fietsen zonder helm en gingen daarmee soms onderuit, we gingen al vanaf ons zesde jaar zonder begeleiding naar school, we groeiden kortom minder beschermd op dan de kinderen van nu. Ik wil daar geen waardeoordeel aan verbinden maar ik denk wel dat we daardoor eerder een bepaalde mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheidsgevoel ontwikkelden. Wel werden we uiteraard gewezen op de gevaren die er ook toen al waren; nooit meegaan met onbekenden, geen snoepjes aannemen van vreemden. Want ik herinner me dat er toen ook al af en toe vreselijke dingen gebeurden, zoals het beruchte geval van de kinderbladenverkoper (ik meen uit de omgeving van Epe), die bij nader inzien een gewelddadige pedofiel bleek te zijn. Maar ik kan me niet onttrekken aan de gedachte dat door de samenleving in de jaren vijftig en zestig, nog tamelijk kort na de oorlog, in zijn algemeenheid een grotere mate van risico werd geaccepteerd dan in onze tijd.

Naar Limburg

In 1961 gingen we voor het eerst op een andere manier op vakantie. We huurden twee weken de helft van een huis in Epen, gelegen in het zuid Limburgse heuvelland. Om zich te oriënteren op de mogelijkheden van een dergelijke vakantie, had mijn vader tijdens het voorjaar een vrije dag opgenomen. Hij was toen, zonder dat wij dat wisten, met zijn fiets per trein naar Maastricht gereisd en was daar diezelfde dag het hele heuvelland doorgefietst, en dat zonder versnelling! Tijdens zijn tocht had hij diverse adressen bezocht en dit leek hem het meest aantrekkelijk.
We wandelden heel wat af, in die schitterende omgeving met enorme vergezichten, het Geuldal en de voor die streek typerende vakwerk boerderijen. En we maakten enkele dagtochten met een bus van touringcarbedrijf De Valk. Die tochten gingen naar het schilderachtige Duitse plaatsje Monschau in de Eifel. En later nog een keer via Dinant met zijn imposante citadel naar het, net over de Franse grens gelegen, plaatsje Givet. Givet was op zich niet bijzonder maar de lol was gelegen in het feit dat je dan kon zeggen dat je in één dag in drie landen was geweest. Tijdens die vakantie bezochten we ook voor het eerst Maastricht.

Onze huurauto met mijn trotse moeder  in de Ardennen 1962
Coll. P. Offerman
Dat jaar was ook het laatste, waarin we met het openbaar vervoer op vakantie gingen. In 1961 behaalde mijn vader namelijk zijn rijbewijs.

Vanaf 1962 gingen we dus op vakantie met de auto.
De eerste twee autovakanties gingen we op nieuw naar hetzelfde huis in Epen waar we in 1961 voor het eerst waren geweest. Maar nu zelfs drie in plaats van twee weken!

Schilder's nieuws-en advertentieblad, 12-06-1959

De auto, waarmee we tijdens die vakanties reden, had mijn vader gehuurd bij garage Timmer in Ermelo. Het was een grijze Austin A40.
Wij hebben in 1962 en '63 dezelfde auto met hetzelfde kenteken gehuurd.

We maakten er ook tochten mee door de Belgische Ardennen en een keer naar Luxemburg.

Tijdens die tocht bleven we een nacht in een hotel slapen. Voor mijn broer en mij was dat de eerste keer.

Het visitekaartje van het eerste hotel waar ik ooit verbleef ,1963
Coll. P. Offerman




Vanaf 1964 gingen we met onze eigen auto kamperen in de buitenland. Wellicht kom ik daar in een latere blog nog op terug.

Het zuid Limburgse heuvelland heeft voor mij, meer dan vijftig jaar na die eerste vakantie, niets van zijn charme verloren. Ik kom er, met enige regelmaat, nog steeds graag terug...

Deze aflevering van mijn blog is voorlopig de laatste. Ik las een zomerstop in en hoop in de tweede helft van september mijn herinneringen aan Harderwijk te hervatten. Ik wens alle lezers van deze blog een mooie zomer toe en, indien van toepassing, een fijne vakantie.

woensdag 29 mei 2013

Binnen spelen

Een lenteblog hoort te gaan over buitenleven maar de recordkoude lente van dit jaar deed mij denken aan de  binnenactiviteiten, waarmee ik mij in mijn jeugd bezig hield.

We hadden thuis wel diverse bordspelletjes maar een echt spelletjesmens ben ik nooit geweest. Zo af en toe speelden we wel eens Mens, erger je nietGanzenbord of  Monopoly, maar niet echt van harte.

Bron: marktplaats.nl
Wat ik wel een tijdje erg leuk vond was het spel Electro-Als de lamp 't doet is 't antwoord goed van Jumbo-spellen, gepatenteerd medio jaren '50.
Dat werkte met 10 verwisselbare kaarten met vragen in een bepaalde categorieën.De spelkaarten waren, als ik goed heb: Dieren, Bloementuin, Verkeersles, Stedeschoon, Vogels, Volkenkunde, Vlaggen, Uitvindingen en ontdekkingen en Sport.
Als je het antwoord dacht te weten drukte je met een paar, aan elektrische snoertjes vastzittende, pennetjes op de bijbehorende contactjes en als je het dan goed had, ging er een rood lampje branden.

Bron: marktplaats.nl



Maar na enige tijd kende ik het hele arsenaal van vragen en antwoorden uit je hoofd en toen was de lol er snel af. Daarna heb ik het eigenlijk weinig meer gespeeld.

Oude bouwstenen

Bron: http://collectie.museumrotterdam.nl
We kregen in onze jeugd veel speelgoed kado van onze (groot)ouders, ooms en tantes maar we maakten soms ook gebruik van het oude speelgoed van mijn vader.
En dan bedoel ik in het bijzonder een prachtige houten kist met daarin een grote verzameling kleine Anker steentjes in diverse kleuren, vormen en maten.
Je kon daarmee hele gebouwen maken. Het was in feite een soort voorloper van Lego maar dan uitgevoerd in echte steen. Ik vermoed, dat mijn oma het idee had om die steentjes voor mijn vader te kopen. De Anker steentjes waren namelijk ontwikkeld op initiatief van de 19de-eeuwse Duitse pedagoog Fröbel. Mijn oma had aan het eind van de 19de eeuw enige tijd les gegeven op een school waar de methode van Fröbel werd gevolgd. De steentjes waren bedoeld om het technisch inzicht van de kinderen, die er mee speelden, te ontwikkelen.
Het idee om Anker-steentjes aan mijn vader te geven, sprak mijn opa, zelf bouwkundige (hij werkte als hoofdopzichter der Fortificatiën bij de Genie), ongetwijfeld aan. En het heeft er wellicht aan bijgedragen dat mijn vader later eveneens bouwkunde ging studeren. Ook mijn broer heeft een bouwkunde-opleiding gevolgd maar op mij hebben die steentjes, wat dat betreft, geen invloed gehad.

Meccano

Meccanodoos uit de jaren '50
Bron: http://collectie.museumrotterdam.nl
Veel oudere lezers herinneren zich ongetwijfeld nog het, in de jaren vijftig zeer populaire, technische speelgoed van de Engelse fabrikant Meccano.
Dit speelgoed werd in 1898 uitgevonden door Frank Hornby in Liverpool, die het eerst op de markt bracht onder de naam: "Mechanics Made Easy". 
In wezen bestond het uit geperforeerde metalen strips van diverse vormen en maten in de kleuren rood en groen en voorts uit schroefjes en moertjes. Als je iets wilde maken wat kon bewegen dan had je daarvoor koperkleurige tandwielen, ook al in diverse maten en draaihendels om het geheel te kunnen bedienen. En als je het helemaal luxe wilde maken had Meccano ook nog kleine, volledig opengewerkte elektromotortjes, die werkten op batterijen.
Alles was trouwens opengewerkt en daardoor kreeg je spelenderwijs inzicht in de werking van allerlei technische dingen. Ik moet  overigens bekennen dat ik toen al twee linker handen had. Ik begreep precies hoe het werkte en hoe het in elkaar moest worden gezet maar de uitvoering liet ik voor het overgrote deel over aan mijn meer technisch ingestelde broer en mijn vader.

Losse Meccano-onderdelen
Inhoud Meccanodoos uit jaren '50











Dinky Toys

Al heel jong begon ik met het verzamelen van de beroemde modelautootjes van het merk Dinky Toys (ook onderdeel van het Meccano-concern). Ik vroeg ze aan iedereen voor verjaardagen en Sinterklaas en mijn vader nam er ook wel eens een tussendoor mee. Voor hem was dat dan een mooi excuus om weer eens in een speelgoedzaak rond te neuzen. Op een zeker moment had ik meer dan 200 Dinky Toys, een verzameling die nu een aanzienlijke waarde zou hebben gehad.
Maar de verzameling nam flink wat ruimte in beslag en toen mijn belangstelling wat begon af te nemen, besloot ik om de Dinky Toys, langzaam maar zeker, weg te geven aan kinderen van gezinnen die zich zulk speelgoed niet konden veroorloven. Als ik het mij goed herinner was de verzameling binnen een jaar praktisch geheel verdwenen. Dat gebeurde in 1958/59.
Als ik daar nu aan terug denk, heb ik er een dubbel gevoel over. Enerzijds heb ik er absoluut geen spijt van dat ik dat toen zo heb gedaan maar anderzijds zou ik het best leuk vinden als ik nog een aantal bijzondere Dinky Toys in mijn bezit zou hebben gehad.
Ik heb er overigens nog één, een licht- met donkergrijze Rolls Royce Silver Wraith uit het midden van de jaren vijftig, en daar moet ik het dan maar mee doen.

Coll. P. Offerman; Foto: I.M. Pieterman.

Treintjes

Toen ik nog heel klein was hadden we een blikken trein met een veermotor van Märklin. Later kwam daar nog een tweede bij, ditmaal van het Engelse merk Hornby. De rails werden in de woonkamer uitgelegd en dan konden we er mee spelen onder het toeziend oog van mijn vader. De schaal van die treintjes was veel groter dan de meest gebruikte schaal (H0) van de latere elektrische modeltreintjes. Daardoor was ook de rails breder en bovendien waren de treintjes veel "grofstoffelijker" in elkaar gezet dan de latere modeltreinen. Het was wel jammer dat de treintjes al na een paar rondjes stil stonden omdat dan de veer was afgelopen en eerst weer moest worden opgewonden om weer verder te kunnen.Wat er met onze blikken treintjes is gebeurd, kan ik mij niet herinneren.

Samen met mijn broer Paul (links) bij het treinemplacement
Coll. P. Offerman
Het treinemplacemnet met Fällerhuisjes stond in onze zgn treinkamer.
Coll. P. Offerman
 Op Sinterklaas avond 1954 kwam er een grote en zware doos uit de zak met pakjes met daarop de namen van mijn broer en mij. Wij mochten die doos echter niet zelf uitpakken; dat deed mijn vader. Uit de doos kwam onze eerste elektrische trein van het merk Trix Express.
Zowel de locomotief als de wagons waren loei-zwaar  in vergelijking met de latere modeltreintjes want ze waren nog uitgevoerd in massief ijzeren spuit-gietwerk in plaats van het later algemeen toegepaste kunststof.

Er kwamen nog meer dozen, met rails en de noodzakelijke transformator met regelweerstand om het geheel te kunnen bedienen.

Dat was het begin van een hobby, die vooral mijn vader tientallen jaren lang enorm veel plezier heeft bezorgd. Hij bouwde zelf hele landschappen, waar de treintjes doorheen reden en hij richtte op een zeker moment een speciale treinkamer in ons huis in.


Schilder's nieuws-en advertentieblad, 08-11-1957

Mijn vader ontwierp en bouwde en wij konden er mee spelen. Ook onze schoolvriendjes vonden het allemaal prachtig. Toen in een later stadium Trix Express veranderde in Mini-Trix, met nog kleinere treintjes op nog smallere rails, stapte mijn vader over op het merk Fleischmann.
Aanvankelijk kochten mijn ouders, of liever gezegd vooral mijn vader, ons speelgoed meestal in Amsterdam, en dan vooral bij Van Embden en Merkelbach, die beiden waren gevestigd in de Kalverstraat.

Maar vanaf medio jaren vijftig werd  Leo Schmidt onze vaste speelgoedleverancier. Hij was kort na de tweede wereldoorlog vooral bekend als conferencier maar begon daarnaast in 1949 een winkel in feestartikelen in de Harderwijkse Hoogstraat. Later kwam daar ook speelgoed bij. Midden jaren vijftig verhuisde Leo Schmidt naar het Kerkplein en dat is de zaak die ik mij nog heel goed herinner. Ook zijn slogan, "Op speelgoedgebied, Leo Schmidt favoriet", herinner ik mij als de dag van gisteren.

Schilder's nieuws-en advertentieblad, 30-11-1956





Stoommachine

Collectie P. Offerman; Foto I.M. Pieterman
De merknaam Fleischmann prijkt ook op mijn stoommachine, die ik op mijn negende verjaardag (in februari 1956) van mijn ouders kreeg. Ik kreeg er ook nog een paar accessoires bij, zoals een blikken smidse, die door de machine kon worden aangedreven. In die smidse stond een blikken smid  met een eveneens blikken voorhamer op een blikken aambeeld te slaan. Om de machine te laten werken moest er onder de stoomketel een bakje met brandende metablokjes, naar ik meen van het merk Esbit, worden geplaatst. Deze vastebrandstof-blokjes hadden het grote nadeel dat ze erg snel op waren. En ze verspreidden een heel specifieke geur, die niet iedereen op prijs stelde. Daar moest dus iets op worden gevonden. En daar kwamen toen plotseling die oude, kleine steentjes uit het begin van dit verhaal weer van pas.
Mijn vader nam een houten plaat die iets groter was dan de stoommachine. Onder iedere hoek van de machine plaatste hij twee steentjes. De machine kwam daardoor hoger te staan en nu paste er onder de ketel plots een spiritusbrander, die de plaats innam van het bakje met de metablokjes. Vanaf dat moment kon de stoommachine meer dan een uur onafgebroken werken. Tegen de tijd dat de spiritus in de brander op was, was ook het waterpeil in de ketel tot het minimum niveau gezakt. Die oude stoommachine ie een van de weinige stukken speelgoed die ik nog altijd in mijn bezit heb als tastbare herinnering aan een gelukkige jeugd, ook bij kou en regen, binnenshuis...    

Mijn broertje Paul (links) en ik  kijken aandachtig naar de stoommachine; de lolly in mijn hand lijkt vergeten...
Als je goed kijkt zie je de stoomwolkjes uit de cilinder komen.
Coll. P. Offerman

woensdag 22 mei 2013

Uitjes in de buurt

Mijn blog heet weliswaar "Herinneringen aan Harderwijk" maar voor deze week heb ik het begrip Harderwijk iets uitgebreid. Bij mooi weer gingen wij op zondag vaak een uitstapje in de omgeving maken met mijn ouders of soms alleen met mijn vader.

Er was in de jaren vijftig nog geen sprake van de vijfdaagse werkweek en mijn vader moest dus op zaterdagmorgen gewoon naar kantoor. Ook onze (lagere) school ging op zaterdagmorgen door. Mijn broer en ik waren vrij op woensdag- en zaterdagmiddag en op zondag en mijn vader alleen op zaterdagmiddag en zondag.

Toen mijn broertje nog te klein was ging ik vaak met mijn vader voorop de fiets op stap, gezeten in een kinderzitje, dat aan het stuur was bevestigd. Mijn moeder bleef dan thuis op mijn broertje passen.
Later werd er een tweede kinderzitje gemonteerd, achterop de bagagedrager. Vanaf dat moment ging mijn broertje in het voorste zitje en ik ging achterop. Toen ik 7 jaar oud was, kreeg ik mijn eigen fiets en ook mijn broertje kreeg op zijn zevende zijn eigen tweewieler.

Voorop de fiets bij papa, ca 1949
Bron: Collectie P.Offerman
Drie mannen op stap, midden jaren 50
Bron: Collectie P.Offerman























De Poolse Allee

Ons meest favoriete uitstapje ging over de fietspaden door het bos naar de Poolseweg bij Leuvenum. Deze onverharde weg was in de volksmond toen bekend als de Poolse Allee.

Mijn moeder, mijn broertje Paul en ik,
mijn vader als  schaduwfotograaf
bij de waterval in de Hierdensche Beek
Bron: Collectie P.Offerman
Het eindpunt was steevast het watervalletje in de Hierdensche beek dat aan die weg lag. Deze beek loopt van het Uddelermeer naar het Veluwemeer.

Bij het watervalletje stond  een huis, "De Zandmolen" geheten, dat vroeger een watermolen was geweest. Als het erg warm was waagden wij ons wel eens in de Hierdensche beek maar het tamelijk snel stromende water was altijd ijskoud. Ter weerszijden van de Poolse Allee waren flinke stuwwallen en wij vonden het een leuk spelletje om daar tegenop te klimmen en ons daarna naar beneden te laten rollen.

Een enkele keer reden we daarna nog iets verder, naar Kasteel Staverden. En als het echt warm was gingen we soms op de terugweg nog even een glaasje limonade drinken bij "De Zwarte Boer" in Leuvenum.


Kasteel Staverden, gelegen in de kleinste stad van Nederland
Foto:  I.M.Pieterman
Foto:  I.M.Pieterman
 Later hebben we heel vaak in de schitterende omgeving van Kasteel   Staverden gewandeld, ook nog toen ik al lang niet meer in Harderwijk woonde. We liepen dan ook altijd even langs de witte pauwen, die soms met hun staartveren pronkten, echt prachtig.
NB Kasteel Staverden was een hof, dat sinds 1400 door de Gelderse hertogen in leen werd uitgegeven onder de verplichting witte pauwen te houden en pauwenveren te leveren voor de helm van de hertog. De oude traditie van de witte pauwen werd later in ere hersteld. De pauwenveren worden nu jaarlijks aangeboden aan de commissaris van de koningin in Gelderland.



Als het de juiste tijd van het jaar was, gingen we vaak bosbessen, bramen of bosaardbeitjes plukken. Voor mijn vader viel dat niet altijd mee. De bramen kon hij nog wel onderscheiden maar bosbessen en wilde aardbeitjes waren voor hem bijzonder moeilijk te vinden. Hij was namelijk kleurenblind en kon die kleine vruchtjes nauwelijks onderscheiden van de bladeren er omheen.

Het Solse Gat

Als we wat verder gingen was de bestemming vaak het Solse Gat, gelegen in het Speulder en Sprielder woud, bij het gehucht Drie.
Solse gat
Bron: Panoramio
Het Solse Gat was een oude leemkuil, waar de boeren uit de buurt vroeger leem afgroeven. De bodem was een moeras en als je er met een tak in rond wroette, kwam er moerasgas vrij en begon het water te borrelen.
Omdat er bijna altijd wel water op de bodem stond, fungeerde het Solse Gat ook als drinkplaats voor het wild in het Speulder en Sprielder woud. En er was een legende aan het Solse Gat verbonden. Op die plek zou namelijk vroeger een klooster hebben gestaan. Door het liederlijke gedrag van de monniken verzonk het klooster op een kwade dag en verdween in de diepte. Soms kon men s'nachts nog de klokken van het klooster horen en de geesten van de monniken zien rondwaren, zo ging het verhaal.

Kijken naar het waterleven in de Vennetjes
Bron: Collectie P. Offerman



In de nazomer gingen we, na een bezoek aan het Solse Gat, soms ook nog naar de Vennetjes, die waren gelegen ten oosten van het kruispunt van de N302 en de Garderenseweg. Daar waren schitterende wilde planten te vinden, waaronder de insectenetende zonnedauw.


Mijn broertje Paul, snoepend van de heerlijke bramen
Bron: Collectie P.Offerman









Maar de grootse attractie daar waren de bramen, die groter en lekkerder waren dan elders. Betere bramen heb ik nooit meer geproefd. Het gebied van de vennetjes werd later afgesloten voor het publiek, ter bescherming van de zeldzame vegetatie.



Bad Hoophuizen

Op mooie zomerse zondagen gingen we ook wel eens de andere kant op; via Hierden fietsten we dan naar Bad Hoophuizen. Dat was toen niet veel meer dan een houten paviljoentje met een terras, waar je wat kon drinken en een ijsje kon kopen. Wij dronken er meestal Hero Perl, een soort koolzuur houdende appellimonade.

En je kon er houten roeibootjes huren, naar ik meen voor 1 gulden per uur. Daarmee gingen we vaak het Veluwemeer op en dan bij warm weer even overboord; heerlijk was dat. En mijn vader maar roeien!

Een pagina uit het familie album met foto's van een- kenmerkend jaren '50-  uitstapje naar Hoophuizen
Bron: Collectie P. Offerman

Hoophuizen lag te midden van schitterende weilanden, die werden doorsneden door de Hierdensche beek en die in het voorjaar en de zomer vol wilde bloemen stonden. En door het veel hogere grondwaterpeil dan tegenwoordig kwamen er in die drassige weilanden tal van weide vogelsoorten voor die later veel zeldzamer zijn geworden ons land. Ik leerde daar soorten kennen als de Kluut, de Grutto, de Wulp en de Scholekster.

Het was bij Hoophuizen in die tijd heel rustig. Dat was, denk ik, de reden waarom mijn vader er de voorkeur aan gaf boven het dichterbij gelegen maar veel drukkere Harderwijkse Veluwestrand. Daar kwamen we slechts een enkele keer.
Inmiddels is "Droompark Bad Hoophuizen" een druk en "luxe" recreatiegebied geworden, waar helaas geen plaats meer is voor weidevogels en rustzoekers...

 Met mijn broertje Paul (links) aan het Veluwestrand begin jaren '50
Het water van het IJsselmeer liep toen nog tot de horizon;
Oostelijk Flevoland bestond immers nog niet
Bron: Collectie P. Offerman

Let op de modieuze badpakken!





Ingang van het meer toeristisch ingestelde Strandbad Veluwestrand.
Rechts de reclamevlag van Joy, een andere oud frisdrankje dat je kopen in groene kogelflesjes
Bron: Facebookpagina  Herinneringen aan Harderwijk


 De Hulshorster zandverstuiving

Een andere populaire bestemming in de omgeving was het zandverstuivingsgebied bij Hulshorst. We fietsten daar naar toe via de Parallelweg en de Molenweg en vervolgens over een onbewaakte spoorwegovergang het bos in. Van de A28 en de huidige viaducten was nog geen spoor te bekennen. Na een stukje door het bos kwam je dan in het gebied van de zandverstuivingen. Het huidige Beekhuizerzand was toen nog voor het grootste deel militair oefenterrein en begroeid met bomen en struiken. Ik herinner mij dat het op zonnige zomerse dagen in de zandverstuivingen bloedheet kon zijn maar dat vonden we helemaal niet erg. We hadden daar wel altijd een veldfles met water bij ons.
Je kon in de zandverstuivingen van de zandduinen afrollen en in de daar overal aanwezige vliegedennen klimmen. En je kon er de sporen van allerlei dieren determineren. Vooral in de lagere delen, die minder mul waren, lieten de dieren duidelijke sporen na in het zand. Een ander leuk spelletje was om een gat te graven tot aan het grondwaterpeil, dat zich veelal verrassend dicht onder de oppervlakte bevond.

Paul en ik op een  hhog Hulshorster zandduin in de jaren '50
Bron: Collectie P. Offerman

Later, in mijn tienertijd, ging ik nog wel eens met mijn middelbare schoolvriend, Jan de Groot, naar de zandverstuivingen om de door ons uit bouwpakketten in elkaar gezette model zweefvliegtuigjes op te laten. De zandverstuivingen waren daarvoor ideaal, omdat er altijd veel thermiek was en die vliegtuigjes vaak lange vluchten maakten. Er is er zelfs een keer eentje aan de horizon verdwenen in de richting van het Veluwemeer.

De watertoren en andere torens


Watertoren bij Beekhuizerzand
Als we gingen wandelen in plaats van fietsen bleven we uiteraard dichterbij huis. We liepen dan vaak naar de watertoren, die op een heuveltje in het huidige Beekhuizerzand stond. Dat heuveltje was ook bij sneeuw erg geliefd want dan kon je er perfect met je slee vanaf roetsen.

Vlakbij de watertoren stond een houten uitkijktoren, die ook werd gebruikt door de (bos)brandweer gedurende perioden van aanhoudende zomerse droogte. We klommen vaak naar boven en daar had je dan een prachtig uitzicht op de omgeving. Mijn vader wees dan de kerktorens aan van Harderwijk, Ermelo en Putten. Op een slechte dag zakte ik door een vermolmde trede van de open trappen en kukelde bijna naar beneden. Mijn vader kon me nog net vastgrijpen. Aan die traumatische ervaring op zesjarige leeftijd heb ik tot op de dag van vandaag hoogtevrees overgehouden....

De huidige houten uitkijktoren van het Beekhuizerzand die er  meer solide uitziet
Bron: http://wereldwandelen.wordpress.com

Tijdens de wandeling naar de watertoren plukten we in het seizoen soms cantharellen, die toen nog in grote hoeveelheden in de omgeving van ons huis groeiden. Mijn moeder maakte ze dan klaar. Ze maakte er, voor zover ik me kan herinneren, een soort cantharellen hachee van. Maar toen ik een jaar of 12 was, kwamen er in heel korte tijd enkele bussen met Duitsers, die het volledige cantharellenbestand bij ons in de omgeving wegplukten. Er groeide nadien geen enkele cantharel meer bij ons in de buurt. Wel groeide er bij ons in de buurt op diverse plaatsen, ook na die plukactie van de Duitsers, nog eekhoorntjesbrood, zelfs bij ons in de tuin. Maar dat deze paddenstoel, ook bekend onder zijn Franse naam, "cepes", een ware delicatesse is, wisten we toen nog niet. Het eekhoorntjesbrood lieten we dus gewoon staan voor de eekhoorntjes, die ook altijd bij ons in en om de tuin te zien waren.








woensdag 15 mei 2013

Van stadsgas naar aardgas


Het staat er niet bij in welke Veluwse gemeente dit is gebeurd,
maar het kan natuurlijk zo maar Harderwijk zijn geweest...
Overveluwsch Weekblad, 21-06-1882
In mijn jongste jeugd werden de wegen in de omgeving van ons huis nog verlicht met lantaarns die werkten op kolengas, ook wel stadsgas genoemd.

De lantaarns werden, voor zover ik mij herinner, s'avonds door een lantaarnopsteker stuk voor stuk aangestoken.

Het uitschakelen van de gaslantaarns gebeurde tegen het einde van de avond automatisch met behulp van een afsluitklep die was gekoppeld aan een mechanisch tijdmechanisme.

 Gezicht op de haven met links de Gasfabriek. Prentbriefkaart vervaardigd door E. Schilder.
Bron: collectiegelderland.nl: Stadsmuseum Harderwijk







Het gas werd geproduceerd bij de Harderwijkse gasfabriek die was gevestigd aan de haven, op het terrein waar nu het gemeentehuis staat. Uit de krantenarchieven blijkt, dat de eerste gasverlichting in Harderwijk tot stand kwam in 1858. Ook las ik dat in 1861 werd besloten tot de oprichting van een gasfabriek, die een investering vergde van 60.000 gulden. Waar het gas tussen 1858 en 1861 vandaan kwam heb ik niet kunnen achterhalen.

Overveluwsch Weekblad, 05-11-1864
Voor de fabricage van het fabrieksgas werd gebruik gemaakt van cokes, een soort steenkool met een hoog gasgehalte. Deze cokes werden, gezien de "couranten" reclames uit die tijd, ook wel te koop aangeboden door de gasfabriek.



Overveluwsch Weekblad, 19-08-1865

Nadat de cokes waren uitgegast, bleven er sintels over voor de fabricage van kalk. Ook die gaskalk was bij de gemeentelijke gasfabriek te koop. Men heeft eens de kapitale fout gemaakt om de Harderwijkse stadsweiden met kalk van deze sintels te bestrooien teneinde de zure grond te verbeteren. Het gevolg was dat het gras "verbrandde" omdat de kalk zgn. ongeblust was.

Lange kooktijden

Mijn moeder kookte tot begin 1958 nog op fabrieksgas en dat vergde veel planning. Omdat ons huis hoger lag dan de, aan de haven gelegen, gasfabriek was de maximale gasdruk bij ons thuis minimaal. Bovendien moest het gas worden getransporteerd over een afstand van ongeveer 3 kilometer en dat hielp ook niet echt. Ik heb mij later wel eens afgevraagd hoe men dit probleem wist op te lossen bij het nog wat hoger en verder weg gelegen sanatorium Sonnevanck en de nabij het sanatorium gelegen huizen.
Als gevolg van die lage gasdruk produceerden de pitten van ons fornuis maar heel kleine vlammetjes en als je de kraantjes lager draaide gingen de pitten meteen uit. Daarbij kwam ook nog dat de calorische waarde van het fabrieksgas lager was dan die van aardgas. Het gevolg van dit alles was dat mijn moeder dagelijks uren nodig had om een warme maaltijd te produceren. We aten in die tijd tussen de middag warm en mijn moeder begon, naar ik mij herinner, al snel na het ontbijt met het koken van aardappelen en groenten. Voor suddergerechten, zoals peertjes en draadjesvlees, gebruikte zij een petroleumstel, zoals bijna alle huisvrouwen in die tijd. Helaas is het petroleumstel, waarmee culinaire wondertjes werden verricht, in later tijden in onbruik geraakt.


 De revolutie van het aardgas

Al in 1923 werd er in ons land aardgas bij Winterswijk gevonden. In 1948 vond de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) aardgas in enkele kleinere gasvelden nabij Coevorden in Drenthe. Verder werd er ook gas gevonden in De Wijk (1949), Staphorst (1950), Wanneperveen, Tubbergen (1951) en Denekamp (1952). Coevorden was in 1951 de eerste gemeente in Nederland die aardgas kreeg geleverd. In de jaren 1952-1959 werd in veel gemeenten in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en een gedeelte van Gelderland het fabrieksgas vervangen door het goedkopere gas uit de aardgasbronnen in Drenthe en Overijssel . Op 29 mei 1959 werd het eerste Groningse gas ontdekt, deel van het grote aardgasveld van Slochteren. Deze vondst leidde tot het besluit om ook de rest van Nederland aan te sluiten op aardgas (bron: Aardgaswinning in Nederland-Wikipedia).
De omschakeling naar aardgas en de voorlichting erover aan de huisvrouwen was in die tijd een "hot item".
Er werd dan ook een uitgebreide 1-april grap aan gewijd.
De Waarheid 31-03-1953

Schilder's nieuws-en advertentieblad, 05-03-1954
Vanaf 1954 werden in onze regio voorbereidingen in gang gezet die moesten leiden tot de overgang op aardgas. Maar nog in de gemeenteraadsvergadering van mei 1953 werd gemord over de voorgestelde prijsverhoging van het fabrieksgas, vanwege de stijging der gaskolenprijzen. Men vond de prijs van het fabrieksgas te hoog voor vele minder draagkrachtigen; bovendien vond men de kwaliteit niet goed. "Algemeen was de klacht dat het fabrieksgas slecht was. Men schakelt over op butagas, dat geeft meer warmte." (Bron: Schilder's nieuws-en advertentieblad, 22-05-1953). De omschakeling van kolen-op aardgas zou voor de kleingebruikers 10-15 % voordeliger zijn en voor de grootverbuikers zelfs 50 %. (Bron: Schilder's nieuws-en advertentieblad, 20-12-1957).

Nunspeets Nieuws en Advertentieblad, 29-01-1954
Op 1 juli 1956 werden de gemeentelijke gasbedrijven op de Veluwe opgeheven. Verantwoordelijk voor de levering van gas in ons deel van het land werd de Novegas, de N.V. Maatschappij tot Gasvoorziening van de Noord Veluwe, de eerste 2 jaar onder directie van de GAMOG, de N.V. Maatschappij tot Gasvoorziening Oost-Nederland.
De eerste aandeelhoudersvergadering van Novegas werd gehouden op 20 april 1954 in de raadzaal van het gemeentehuis te Harderwijk. De voorzitter van de Raad van Commissarissen van Novegas was de bekende Harderwijkse burgemeester Numan.

Harderwijk was in 1957/58 aan de beurt om over te stappen op aardgas.
Op 10 december 1957 werden de eerste 900 aardgas-aansluitingen in Harderwijk gerealiseerd. Op 11 februari 1958 volgden 1300 aansluitingen, terwijl eind maart/begin april 1958 de rest van de woningen (dat waren er ongeveer 1100) in de aardgasvoorziening werden opgenomen.  Op 15 april 1958 werden in Harderwijk de laatste aansluitingen op aardgas gerealiseerd en werd de levering van fabrieksgas en de verkoop van gascokes en gaskalk beëindigd.

Aardgas bij ons thuis

Mijn moeder kocht hier ook haar gasfornuis
Schilder's nieuws-en advertentieblad, 25-10-1957
Eind 1957 ruilde mijn moeder haar oude fornuis in voor een nieuw aardgasfornuis. Zij zocht dat nieuwe fornuis uit tijdens een bezoek aan de "toonzaal" van de Gamog. Die toonzaal had men gedurende de herfst en de winter van 1957/58 speciaal ingericht in de gemeentelijke Concertzaal op de hoek van de Markt en de Donkerstraat "om de gasgebruikers voor te lichten omtrent de ombouw van gastoestellen, nodig door de omschakeling op aardgas" en natuurlijk voor de verkoop van nieuwe fornuizen en andere toestellen op aardgas.

De overschakeling vond bij ons thuis begin 1958 plaats en dat betekende voor mijn moeder niets minder dan een revolutie. De benodigde kooktijden bedroegen nog maar een fractie van die van voorheen. In de begin periode brandde er als gevolg hiervan nog wel eens iets aan maar al spoedig was mijn moeder gewend aan de nieuwe kookmethode.

In het fornuis zat ook een oven en mijn moeder kreeg daar het boekje "Gasoven geheimen. Wenken en recepten voor het gebruik van de gasoven." bij, uitgegeven door de Vereniging van Gasfabrikanten in Nederland. Vaak stond de eigen naam van de oven erop, zoals Pelgrim, Etna of Atag.

Volgens mij hebben in die jaren honderdduizenden Nederlandse huisvrouwen, en misschien ook al wel een enkele huisman, dit boekje talloze malen geraadpleegd bij het bereiden van nieuwe gerechten.



Het ging niet altijd goed bij de omschakeling naar aardgas!
Schilder's nieuws-en advertentieblad, 18-04-1958

Voor de kolenboeren betekende de komst van het aardgas niet veel goeds want in de daaropvolgende jaren gingen steeds meer gezinnen er toe over om de oude kolenhaard in te ruilen voor en exemplaar op gas. Daarmee was deze bedrijfstak gedoemd om op den duur te verdwijnen.

Zelf hadden wij de eerste jaren nog wel een kolenhaard in huis maar ook die werd in de loop van de jaren zestig vervangen door een exemplaar op gas. En in de andere kamers (en de wc) van ons, slecht geïsoleerde en in de winter dus heel erg koude, houten huis kwamen in de jaren zestig zogeheten gevelkacheltjes, die uiteraard ook op aardgas werkten.


 Gas(t)arbeiders

De hoofdleiding van het aardgasnet liep vlak langs ons huis. Van hier uit ging hij verder naar het westen. Het aan elkaar lassen van de enorme buizen was een uiterst secuur werkje. Er waren in Nederland in die tijd geen mensen te vinden die dat konden doen. Voor dat laswerk werden lassers uit Algerije, dat toen nog een Frans departement was, aangetrokken. Ze hadden de kunst daar geleerd in de Noord-Afrikaanse netwerken van olie en gaswinning.  Ik heb met bewondering staan kijken naar de werkzaamheden die deze gas(t)arbeiders in de omgeving van ons huis verrichtten en ik heb daarvan ook enkele foto's gemaakt.
Mijn vader vertelde dat het zulk ingewikkeld werk was en dat zo weinig mensen deze lastechniek beheersten, dat daarom die Algerijnse lassers een fortuin verdienden.

Werkzaamheden rond het kruispunt Leuvenumseweg,
overgaand in de Deventerlaan en de Boekhorstlaan
De Ceintuurbaan en A 28 waren toen nog niet aangelegd
Coll. P. Offerman
Naats de grote Caterpillar kraanwagen lijkt een Algerijnse arbeider te staan
Coll. P. Offerman
Hier komt de kraanwagen aanrijden met de aardgasbuizen
Coll. P. Offerman



Het leggen van de aardgasbuizen langs wat waarschijnlijk de Leuvenumseweg is
Coll. P. Offerman

Op bepaalde plekken, zelf denk ik dat het de plaatsen van de lassen zijn, werden boven de pijpleiding paaltjes geplaatst met een kleurindicator. Als die indicator verkleurt, betekent dat een lek in de leiding ter plaatse. Op gezette tijden vloog een helikopter van de Gasunie met een inspecteur op geringe hoogte over het leidingennet om de paaltjes te controleren. Het is mij niet bekend of deze inspectie methode momenteel nog steeds wordt toegepast.

Zo kwam na 100 jaar een einde aan de levering
van stadsgas door de gemeentelijke gasfabriek.
Schilder's nieuws-en advertentieblad, 20-12-1957

Al meteen in 1958 werd de complete inventaris van de
inmiddels overtollige gasfabrieken in de regio geveild.
Schilder's nieuws-en advertentieblad, 16-05-1958




































De straatverlichting in onze buurt was inmiddels overgeschakeld op elektriciteit en de lantaarnopsteker was uit het Harderwijkse straatbeeld verdwenen...

NB Door te klikken op foto's en afbeeldingen kunnen sommige worden vergroot!